Dit is, heel beknopt, het verhaal van mijn belevenissen met het uitsluipen van libellen.
Deze belevenissen beslaan de jaren 2007, 2008 en 2009 voor wat betreft de Platbuiken. En nu ook 2012.
De Oeverlibellen overlappen deze periode en lopen door tot 2011.
De Viervlek komt pas in 2008 en loopt door tot 2011.
Juffers waren er altijd, maar zijn pas in 2010 en 2011 wat beter gevolgd.
Het uitsluipen werd zoveel mogelijk met één of twee digitale camera's vastgelegd. Meestal met een ingeschakeld interval van 1 minuut.
Soms werd dat later in de ontwikkeling overgezet op 5 minuten.
Tijdsduren van stadia zijn via picasa afgelezen en genoteerd.
Enkele foto's zijn nog met een analoge camera gemaakt.
Bij uitsluipen van meer dan twee in de zelfde periode werd gebruik gemaakt van scoreformulieren waarop de begin- en eindtijd van ieder stadium, voor ieder individidu apart, werd aangegeven.
Dat er bijna overal in de tuin werd uitgeslopen is te zien op de foto van de uitsluipplaatsen.
Alle verzamelde gegevens zijn in Excel opgeslagen en bewerkt.
Op deze manier ben ik tot de bevindingen gekomen die in de volgend 4 onderdelen worden besproken.
1. Het uitsluipen.
Nadat de larf zich heeft vastgehecht begint hij zijn borststuk met vloeistof te vullen.
Als je in dit stadium iedere minuut een foto maakt, -of automatisch laat maken - , dan is dat goed te zien.
Bij Platbuiken, Viervlekken en Oeverlibellen ontstaat nu een scheur in de larvehuid in het midden van het borststuk, aan de rugzijde.
Deze scheur loopt van de kop naar de aanhechtingsplaats van de vleugelhulzen.
Dan begint het borststuk van de libel naar buiten te puilen.
Daarna ontstaan er scheuren aan de achterkant van de kop, die naar voren lopen, ongeveer halverwege over de ogen.
De ogen zijn dan de volgende onderdelen die vrij komen.
Hierna volgt de kop en dan de rest van het borststuk.
Dit geldt ook voor de Juffers. Alleen kon ik dat daar pas waarnemen toen ik 1 foto per 20 seconden nam.
Het proces is hetzelfde als bij de echte libellen, alleen gaat het veel sneller.
Als de kop en het borststuk er uit zijn komen de poten tevoorschijn.
Dat gaat bij de echte libellen anders dan bij de Juffers.
De echte libellen.(hangende type)
Nadat het borststuk er uit is, komt eerst het eerste paar poten, dan het tweede en tenslotte het derde paar poten tevoorschijn.
Tijdens het tevoorschijn komen van de poten gaat de uitsluiper steeds meer achterover hangen.
Als alle poten er uit zijn, zakt hij er nog iets verder uit en blijft dan ongeveer een halfuur nog zo hangen.
En dan ineens draait hij.
Na het vastpakken van het larvehuidje wordt de rest van het achterlijf er uit geduwd en getrokken.
Dan blijft hij meestal aan de larvehuid hangen; nu met de kop omhoog.
De Juffers.
Hier wordt door persen met het achterlijf, het borststuk steeds verder uit de larvehuid geduwd. Ook de vleugels schuiven nu uit hun omhulsels.
De poten komen ook tevoorschijn, maar blijven nog onder het borststuk, tegen de stengel aangedrukt.
Het achterlijf komt nu gekromd uit de larvehuid.
Pas als de poten sterk genoeg zijn, wordt het borststuk wat opgetild en kunnen de voorpoten vooruit gestrekt worden. Dan hechten de klauwtjes zich vast, aan stengel of blad.
Door het buigen van het enkelgewricht wordt nu gezorgd dat het achterlijf geheel uit de larvehuid kan komen.
Daarbij kruipt de Juffer over het blad omhoog, weg van het larvehuidje.
Nu gaat de ontwikkeling weer precies hetzelfde voor beide groepen.
Eerst worden de vleugels opgepompt en daarna het achterlijf.
Bij de alle door mij waaargenomen echte libellen wordt het achterlijf daarna platter of slanker. Daarbij worden 3 tot 5 druppels vocht uitgescheiden.
Bij de Juffers heb ik geen verandering van het achterlijf gezien.
Hierna spreiden de echte libellen hun vleugels. Dat doen de Juffers niet.
Wel vliegen ze allemaal, na kortere of langere tijd, weg.
Deze eerst vlucht is meestal nogal onbeholpen. Net of iedere vleugel apart wordt aangedreven.
Soms eindigde deze vlucht in de vijver. Als je hem er dan uitvist droogt hij wel weer op en vliegt daarna weg.
2. De stadia van het uitsluipen.
A. Bij de Echte Libellen.
Nadat een larf het water heeft verlaten, begeeft hij zich op weg naar een plaats om uit te sluipen.
Dit uitsluipen is een continu proces dat eindigt met de eerste vlucht (maiden flight).
Meestal worden in dit proces in 4 stadia verdeeld.
Volgens Corbet (Dragonfies, Behaviour and Ecology of Odonata;revised dition 2004; blz.237 ) uitgegeven bij Harley Books, zijn ze als volgt te omschrijven:
1. Libel geheel uit het water, borststuk nog niet gespleten,
2. Huid van het borststuk gespleten,
3. Achterlijf uit de larvehuid en
4. Vleugels geheel uitgevouwen en klaar om weg te vliegen.
Deze omschrijving voldoet voor kwalitatieve doeleinden, maar is minder geschikt voor kwantitatief werk, omdat het een zeer grove onderverdeling is. Zeker stadium 1 vertoont een grote variatie vanwege zeer verschillende uitsluipplaatsen. Ook zijn stadium 2 en 3 veel nauwkeuriger onder te verdelen.
Daarom heb ik deze indeling vervangen door mijn indeling in zeven stadia
Stadium
I vastgehecht tot eerste barst.
II eerste barst tot draaien.
III draaien tot vleugels vol.
IV vleugels vol tot achterlijf vol rond.
V achterlijf vol rond tot achterlijf plat.
VI achterlijf plat tot vleugels gespreid.
VII vleugels gespreid tot weggevlogen.
Tussen de stadia heb ik geen pauzes waargenomen.
Stadium II kan nog worden onder verdeeld in:
vanaf eerste barst tot
a. eerste paar poten vrij tot
b. tweede paar poten vrij tot
c. derde paar poten vrij tot
d. draai.
In onderstaande grafiek is te zien hoelang de drie poten er over doen om vrij te komen. Ook is te zien hoelang het dan duurt voordat hij draait.
Dit waren 10 verschillende Platbuiken uit verschillende jaren.
Als het derde paar poten is vrijgekomen, worden de poten voor het borststuk gevouwen.
Dan blijft hij ogenschijnlijk rustig hangen, gedurende ongeveer 30 minuten.
Nu we dat weten kan het tijdstip van de draai redelijk nauwkeurig geschat worden, afhankelijk van het stadium waarop we een uitsluiper vinden.
Het eerste wat bij mijn indeling opvalt, is dat ik uitga van het vastgehecht zijn van de larf, en niet van het verlaten van het water.
Dat is een zeer bewuste keuze, omdat de afstanden die door de larven worden afgelegd naar de uitsluipplaatsen, zeer verschillend zijn.
En, hoe langer de afstand, hoe langer het duurt voordat hij vast zit.
Tevens zie je bijna nooit een larf het water verlaten. Dan is de duur niet vast te stellen.
B. Bij de juffers.
De Juffers draaien niet en spreiden ook de vleugels niet. Hier zijn er daarom twee stadia minder.
I. vastgehecht tot eerste barst.
II. eerste barst tot achterlijf vrij.
III. achterlijf vrij tot vleugels vol.
IV. vleugels vol tot achterlijf vol
V. achtelijf vol tot weggevlogen.
Anders dan bij de echte libellen heb ik bij de Juffers wel een pauze gezien.
Na het oppompen van de vleugels duurde het ongeveer een halfuur voordat met het oppompen van het achterlijf werd begonnen.
Dat duurde dan nog maar 15 minuten.
3. Invloed van omgevingsfactoren op het uitsluipen van Platbuiken.
Dankzij het feit dat in 2009 de temperatuur tamelijk laag was, weet ik nu dat net uitgekomen Platbuiken pas wegvliegen als de temperatuur zo tussen de 16 en 17 graden ligt. Opgenomen met mijn fotothermometer die bij 0 graden was geijkt.
Want op 29 april, het was 16 graden, 10 Platbuiken slopen er uit en niet één vloog er weg.
Op 30 april, weer 16 graden; er slopen 9 Platbuiken uit, waarvan er 1 wegvloog, maar die zat achter in de tuin in de zon.
Op 1 mei, nog 16 graden, 11 Platbuiken waargenomen en die vlogen allemaal weg.
Op 2 mei waren er 18 stuks die allemaal wegvlogen bij 21 graden.
Tenslotte waren er op 3 mei nog eens 10 Platbuiken.Maar die bleven allemaal zitten toen het niet warmer werd dan 14 graden.
Wat is er eigenlijk terechtgekomen van al die Platbuiken die bleven zitten.
Dat heb ik heel eenvoudig opgelost.
Voor zover ze 's avonds nog op de muur zaten, liet ik ze op mij wijsvinger lopen. Dan zette ik ze in de planten, op of onder de bladeren.
De volgende ochtend werden ze dan op dezelfde manier op een rabarberblad in de zon gezet. Het was dan meestal een graad of 14.
Binnen een halfuur waren ze dan toch allemaal weggevlogen.
Direct zonlicht is van groot belang voor het wegvliegen van Platbuiken.
Op 4 mei heb ik er één van 3 mei niet in de zon gezet, maar in de planten, onder een blad, laten zitten.
Op 4, 5, 6, en 7 mei werd het niet warmer dan 15 graden. Soms regende het aanhoudend. De Platbuik scharrelde wel wat rond. Klom eens op een blad, of verplaatste zich naar een andere plant, maar vloog niet weg.
Dat deed hij pas toen het op 8 mei 17,5 graden was geworden.
Maar niet alleen de zon en de temperatuur zijn van invloed.
Ook de wind had invloed op het wegvliegen, zeker op diegenen die aan de muur hingen.
Afgezien van de mogelijkheid om van de muur geblazen te worden, kost ook het vasthouden veel meer moeite.
Zo heb ik er één meer dan anderhalfuur zien worstelen om genoeg houvast te krijgen op de verf, op de rand van het dak van de bijkeuken.
Toen kon hij eindelijk zijn vleugels spreiden en wegvliegen.
4. Waarschuwing.
Voor iedereen die een vijver in zijn tuin laat aanleggen.
De Platbuik is een pioniersoort. Verse vijvers hebben zijn voorkeur.
Je hebt dus een grote kans om de eerste paar jaar, na het aanleggen, geconfronteerd te worden met uitsluipende Platbuiken.
En niets is zo verslavend als het waarnemen van dat uitsluipen.
Als het je eenmaal in z'n greep heeft, laat het je niet meer los.
Dan ben je vanaf eind april tot begin juni, voor famlilie en vrienden, vaak onbereikbaar.
Voor het uitsluipen moet alles wijken.
Koffie, thee, lunch, schieten er bij in als je vrouw er niet voor zorgt.
Dat is ook een vereiste: een begripvol thuisfront. (ik heb het geluk dat Janneke dat is).
Begin er anders niet aan.
Doe je het toch: Dan veel plezier.